Hoofdstuk 3
Mimosa
Commissaris Talboom, zijn vrouw Ida en zijn zoon Dirk zaten
aan de ontbijttafel. In een wat drukkende stilte was ieder met
zijn eigen zorgen bezig.
Terwijl Dirk zijn brood kauwde, herkauwden zijn gedachten de
gebeurtenissen die elkaar zo vlug opvolgden dat hij ze
nauwelijks kon verwerken.
Zijn moeder at zelfs helemaal niets. Ze nam kleine teugjes van
haar koffie, met een zorgrimpel dwars over haar voorhoofd.
Eigenlijk was ze niet zorgelijk van aard, maar de vorige dag
had ze een verontrustend telefoontje gekregen.
Een geheimzinnige vrouwenstem had haar op waarschuwende toon
gezegd: 'Mevrouw Talboom, uw zoon Dirk speelt een gevaarlijk
spel.' De aansluiting werd direct daarop weer verbroken.
Ida had er met haar man over gesproken. Talboom probeerde haar
gerust te stellen met de verklaring dat het vast een flauwe
grap was van iemand die dacht dat ze leuk was. Maar Ida kende
haar Herman te goed om niet te merken dat hij er ook bezorgd
over was.
Talboom zelf stond bovendien voor het raadsel van de man die
bij het huis van Nort was aangehouden. De commissaris vouwde
zijn servet op, legde het op de tafel en verbrak de
stilte:
'Nort en ik, we hebben de kerel gisteravond tot tien uur onder
kruisverhoor genomen. Daarna heeft inspecteur Jens ons met een
helper afgelost. Ze zijn met ondervragen doorgegaan tot
vanmorgen vier uur...'
'En?' vroeg Dirk.
'Niets... Hij is van zijn stoel getuimeld van uitputting, maar
heeft niets losgelaten.' Talboom stond op. 'Zelfs zijn
identiteit verraadde hij niet. Hij beweert Dingo te heten,
Dingo zonder meer...'
Ida begon de tafel af te ruimen. Dirk ging naar de telefoon en
draaide een nummer. Omdat zijn moeder hem aankeek zei hij:
'Ik bel Nort even op.'
Ida keerde zich met een alarmerende blik naar haar man. Ze was
bang dat Dirk verder betrokken zou raken bij de zaak die Nort
in handen had genomen. Maar Talboom stelde haar met een
stiekem gebaar gerust.
'Geen antwoord,' zei Dirk teleurgesteld nadat hij voor de
tweede keer het nummer gedraaid had.
'Hij zal op pad zijn,' merkte Talboom op.
'Dan weet ik waar hij heen is: naar Vellem!'
Talboom negeerde de opmerking van zijn zoon en zei:
'Maak je klaar Dirk. Je kunt inspecteur Jens helpen bij het
uitzoeken van Dingo's ware identiteit.'
'Maar...' wilde Dirk tegenwerpen.
Talboom onderbrak hem op besliste toon:
'Het opzoeken van de identiteit van een verdachte is een
belangrijk deel van het werk van een rechercheur. Ik geef toe
dat het niet avontuurlijk of spannend is uren- of dagenlang in
dossiers en registers te snuffelen. Maar het is erg nuttig en
je moet het leren.'
'Jawel vader,' gehoorzaamde Dirk met heel weinig animo.
Toen de jongen weg was zei Talboom aan zijn vrouw:
'Ik wist dat Nort vanochtend naar Vellem ging. Hij heeft zelf
gewild dat Dirk er buiten werd gehouden.'
'Omdat er te veel gevaar aan vastzit!'
'Zo'n vaart zal het niet lopen, Ida...' Talboom voegde er een
tikkeltje te luchtig aan toe: 'De soep wordt nooit zo heet
gegeten als ze opgediend wordt.'
'Wat is er dan aan de hand?' drong Ida aan.
'Een routineonderzoek,' antwoordde Talboom. Hij maakte een
brede zwaai met de linkerarm om op zijn polshorloge te kijken.
'Het is mijn tijd,' zei hij en begon zich gereed te maken om
weg te gaan.
Een 'lelijk eendje' reed het dorpsplein van Vellem op en hield
stil voor de kerk. Nort stapte uit. Een koorknaap verscheen in
het kerkportaal en kwam naar hem toe:
'Hebt u de koster gezien, mijnheer?'
'De koster, jongen?'
'Hij is nergens te vinden,' zei de knaap met een ontdaan
gezicht.
'O!' deed Nort met hoffelijke belangstelling. Want hij kende
de koster helemaal niet en kon niet weten wat de oorzaak van
zijn verdwijning was.
'Er wordt een huwelijksmis opgedragen,' vervolgde de koorknaap
zeer bezorgd, 'en nu is de koster er niet.'
Uit de manier waarop Nort de jongen bekeek bleek duidelijk dat
hij niet snapte wat de koster met dat huwelijk te maken
had.
De knaap lichtte ongeduldig toe:
'Wie zal dan de bruidsmars op het orgel spelen?'
'Ik,' antwoordde Nort direct en spoedde zich naar de kerk. De
jongen moest zich reppen. Hij tilde met beide handen het wat
te lange koorkleed op om Nort in te halen en de weg naar het
orgel te wijzen.
Toen de koorknaap hijgend uit de sacristie kwam en op zijn
plaats bij het altaar knielde, keek de priester hem zijdelings
aan. De jongen knikte. Met een zucht van verlichting kon de
geestelijke eindelijk de ongewoon lang gerekte
huwelijksplechtigheid besluiten.
Het jonge bruidspaar stond op. Het orgel zette de bruidsmars
in en begeleidde de bruidsstoet, die statig naar de uitgang
schreed.
Na afloop van de plechtigheid kwam Nort van het oksaal in het
kerkportaal. De priester wachtte hem op en stak hem beide
handen toe:
'Ik kan niet zeggen hoe dankbaar ik ben, mijnheer...'
'...Axel Nort,' stelde de ander zich voor.
'Ik ben pastoor Ems... U hebt me werkelijk uit de nood
geholpen, mijnheer Nort.'
'Het was voor mij een bijzonder genoegen uw orgel te mogen
bespelen, eerwaarde heer Ems. Het is een prachtig
instrument.'
'Bent u organist?' vroeg Ems.
'Niet bepaald. Wel liefhebber van muziekinstrumenten in het
algemeen.'
'Ik vraag me af waar de koster mag zijn,' zei de pastoor
daarop ongerust. 'Dit is nog nooit gebeurd... Gelukkig dat u
er was. En als ik een wederdienst kan bewijzen...'
'Dat zou best kunnen, eerwaarde.'
Nort haalde de snippers te voorschijn die hij in de goede orde
op een kaartje had geplakt en hield ze de priester voor.
'Dit is een adres in Vellem, waarvan helaas een deel is zoek
geraakt. Kunt u het soms ontcijferen?'
Pastoor Ems nam het kaartje en bestudeerde de tekst. Nort
probeerde hem te helpen. Hij wees de tweede regel aan:
'Is er in Vellem een plaats of een straat die op 'onck'
eindigt?'
'Er is een gehucht dat Nersdonck heet.'
'Mooi! En nu het bovenste woord.'
'...mosa,' las de pastoor.
'Misschien de laatste letters van een naam,' veronderstelde
Nort.
Ems trok zijn onderlip wat op en schudde het hoofd. 'Ik ken
hier niemand wiens naam op 'mosa' eindigt.'
'Kan het iemand zijn die nog niet lang in Vellem woont?'
'We hebben hier de laatste tijd geen vreemdeling in Vellem
gehad... Twee jaar geleden woonde er een op Nersdonck...' De
pastoor keek verrast op. 'Maar dat is het!' riep hij uit. 'Die
man woonde in een landhuisje dat Mimosa heette.'
'Het is dus de naam van een huis,' besloot Nort
glunderend.
'Zoekt u er iemand?'
'Misschien wel, eerwaarde heer Ems. Best mogelijk!'
'Maar het huis staat leeg sinds die vreemdeling weggegaan
is.'
'Ik zou er toch graag even gaan kijken.'
Pastoor Ems wees Nort de weg naar Nersdonck en drong er op aan
dat hij na zijn bezoek aan Mimosa naar de pastorie zou
komen.
'Dat is afgesproken, eerwaarde,' beloofde Nort.
Een landweg leidde naar het landhuisje Mimosa. Het zag er
verwaarloosd uit. Het wilde gras en het onkruid groeiden om
het hardst in wat eens de tuin was geweest. Je kon hem nog
nauwelijks onderscheiden van het aangrenzende veld.
De verroeste scharnieren van het hek krijsten luid toen Nort
het openduwde. Hij volgde het overwoekerde pad naar de
voordeur. Aan de deurpost hing een trekbel. Nort probeerde te
bellen, maar de trekstang scheen vastgeroest. Hij rukte wat
harder en toen schoot niet alleen de trekstang los, maar ook
de bel binnen in het huis. Ze rolde met een heidens lawaai
over de gangtegels.
Op het kabaal volgde een doodse stilte. En leeuwerik begon
boven het veld te tierelieren. Verder geen teken van leven, in
of buiten het huis...
Van een woning die geruime tijd leeg staat gaat altijd een
nare sfeer uit. Ze lijkt afgestorven. Net alsof de mensen
tijdens de verhuizing ook haar ziel hebben meegenomen.
Nort ging op onderzoek uit in de omgeving van het gebouw. Op
het ogenblik dat hij de achterdeur probeerde open te maken
hoorde hij een klap. Nort sloop naar de hoek en gluurde er
omheen. Het was de losstaande deur van een bergplaats. Ze
klapte opnieuw door de wind. Nort ging de bergplaats binnen.
De ruimte was kaal en leeg, op een oude potkachel na, waarvan
de stukgevallen kachelpijpen op de grond lagen. Het onderste
deel van de wand tussen de bergplaats en het huis was van
beton. Er zat een gat in van ongeveer tien centimeter
doorsnee. Nort had het eerst voor een schoorsteengat gehouden,
maar het zag er helemaal niet beroet uit.
Opeens hoorde hij een dof gekreun. Nort luisterde
aandachtiger. Het kwam uit het gat. Hij ging er op af, maar
voor hij het bereikte klapte een stuk van de vloer onder zijn
voeten weg. Nort viel door de opening. Het luik kwam vanzelf
weer omhoog en sloot het gat af.
De diepe duisternis van het onderaardse hol waarin Nort was
terechtgekomen werd verbroken door de scherpe lichtstraal van
zijn zaklantaarn. Het leek op een bomvrije schuilkelder. Nort
onderzocht de onderkant van het luik waar hij doorheen
gevallen was. Het zat muurvast. Nort mompelde iets als een
vloek, wat heel zelden gebeurde. Toen liet hij de lichtbundel
van zijn lamp verder schijnen. Op het midden van de zoldering
ontdekte hij een gloeilamp. Hij vond snel de schakelaar op de
muur en knipte het licht aan.
Meteen hoorde hij hetzelfde gekreun dat tevoren in de
bergplaats zijn aandacht naar het gat in de betonnen wand had
getrokken. Het klonk nu duidelijk dichtbij. Nort keerde zich
met een ruk om naar de plaats waar het geluid vandaan kwam,
klaar om zich te verdedigen. In een donkere hoek van de kelder
lag iets dat op een gedaante leek. Ze bewoog nauwelijks. Dat
stelde Nort gerust, maar hij bleef op zijn hoede. Hij lichtte
bij met zijn lantaarn. Het was een man die in gekromde houding
in de hoek zat, zijn handen en voeten samengesnoerd. Nort
begon de doek los te maken die men voor zijn mond gebonden
had. Hij hield er een ogenblik mee op om aandachtig de lucht
op te snuiven die in de kleren van de man hing.
De arme kerel hield Nort met een angstige blik in het oog. Hij
was zo overstuur dat hij alleen zijn lippen bewoog, zonder wat
te zeggen. Intussen begon Nort de touwen los te knopen. Hij
zag een vlek op de schoenneus van de man en krabde er met zijn
vingernagel wat af om het van nabij te bekijken.
'U bent de koster van Vellem,' zei Nort.
'Hoe weet u dat?' vroeg deze verbluft.
'Er hangt een lucht van kaarsen en wierook in uw kleren en er
zit kaarsvet op uw schoen.' Terwijl hij de man verder
bevrijdde vervolgde Nort: 'Ik had in Vellem gehoord dat de
koster verdwenen was.'
Na al de emoties werd de ontroering te sterk. De koster slikte
en zei met een door tranen verstikte stem:
'Dan hebben ze me gemist.'
'O ja! Bij de huwelijksplechtigheid.'
'Hemel, dat is waar! Door die beroerde geschiedenis was ik dat
huwelijk totaal vergeten. Ik moest de bruidsmars op het orgel
spelen... Wat zal pastoor Ems zeggen?'
'Niets. Ik heb uw taak overgenomen.'
Nu wist de koster helemaal niet meer wat hij moest denken van
die raadselachtige man.
'Wie bent u dan?' vroeg hij.
'Axel Nort.'
Omdat zijn naam de man niet veel wijzer maakte stelde Nort hem
gerust:
'U hoeft niet bang voor mij te zijn. Sinds ik de bruidsmars op
het orgel heb gespeeld ben ik zelfs een vriend van pastoor Ems
geworden.'
De schuwheid van de koster sloeg over in bewondering. Hij keek
met ontzag naar Nort:
'U schijnt alles te kunnen en te weten!'
'O nee!' Nort wees met een grijns omhoog. 'Als ik zo'n
superman was zou ik niet zo stomweg door die val gedonderd
zijn.'
Hij onderzocht opnieuw de betonnen wanden. Een ervan was
geheel met planken betimmerd. Nort keerde zich naar de
koster:
'Vertelt u me eens hoe u in deze kelder terecht bent
gekomen.'
'Ik kwam een kijkje nemen tijdens een wandeling,' begon de
koster. 'Het huis staat al zo lang leeg, ziet u... Ik vond de
achterdeur open... Toen ik naar binnen ging werd ik door twee
mannen overvallen. Ze schenen teleurgesteld dat ik het was. Ze
hadden iemand anders verwacht...'
'Juist!' zei Nort met een grimmige trek op zijn gezicht.
'Daarna hebben ze me uitgekafferd en in de kelder opgesloten,'
besloot de koster.
Nort vroeg hem hoe die twee mannen er uitzagen. De
persoonsbeschrijving die de koster gaf klopte met die van Meck
en Buf, de kerels die het straalkacheltje hadden gestolen en
Nora ontvoerd.
'Hoe hebben ze u hierheen gebracht?' vroeg Nort.
'Dat kan ik u niet zeggen, mijnheer Nort. Ik was
geblinddoekt.'
Nort keek rond met een onrustige blik. 'Als je ergens in kunt,
met j e er ook uit kunnen,' besloot hij. 'Het komt er op aan de
uitweg te vinden. Liefst zo vlug mogelijk.'
'Ze lieten me een trap afgaan,' beweerde de koster. Omdat Nort
daaraan scheen te twijfelen, verzekerde hij: 'Ik heb de treden
onder mijn voeten gevoeld!'
'Waar is die trap dan?'
'Dat weet ik niet,' zei de koster. 'Toen ze de blinddoek
wegnamen zag de kelder er uit zoals nu.'
'Hoe zijn die mannen weggegaan?'
Dat kon de koster evenmin zeggen. 'Ik lag gekneveld,'
verklaarde hij. 'Toen hebben ze het licht uitgeschakeld en
waren ze ineens verdwenen. Het was zo donker dat ik niet kon
waarnemen hoe.' Hij dacht even na: 'Wel meen ik een slag
gehoord te hebben. Het klonk hol, als van metaal.'
Nort besefte dat ze op die manier niet opschoten en de tijd
drong. Hij wilde juist het luik in de zoldering van nabij
bekijken toen er een gedaante door kwam tuimelen. Ze sleepte
in haar val de twee mannen mee. Er ontstond een wat verward en
wild handgemeen. Nort keerde tenslotte de binnenvaller, die op
zijn buik lag, om.
'Dirk!' riep hij uit.
'Nort!' zei Dirk niet minder verrast, maar meteen ook zeer
opgelucht.
'Hoe kom jij hier?' vroeg Nort kort en berispend.
'Pastoor Ems heeft me gewezen waar ik u kon vinden. Ik zag uw
auto bij het tuinhek...'
'Ik bedoel, wat kom je in Vellem zoeken?' onderbrak Nort hem
op zo'n boze toon als Dirk nog nooit van hem gehoord had.
'Toen u zolang wegbleef begon ik me ongerust te maken,'
probeerde Dirk zijn optreden goed te praten.
'En dan trek je er maar op eigen houtje op uit!'
Dirk keek bedremmeld naar de grond.
'Je vader weet dus helemaal niet dat je hier bent?' zei Nort
bars.
'Hij denkt dat ik op dit ogenblik dossiers zit uit te pluizen,
op zoek naar gegevens over Dingo,' bekende Dirk.
'Ook dat nog!'
De koster begon zich ongerust te maken.
'Die twee kerels zouden wel eens kunnen terugkomen,' merkte
hij op.
'Dan zullen ze wel opkijken als ze drie mannen vinden in
plaats van ��n,' zei Nort gemelijk.
'Kunnen we niet door het luik weer naar buiten?' vroeg
Dirk.
'Dat wilden we net proberen toen jij kwam binnenvallen.' Nort
keerde zich naar de koster: 'Zei u niet dat u een slag had
gehoord, als van een deur die dichtgeslagen werd?'
De koster knikte en voegde er aan toe: 'Een metalen deur.'
'Er is geen deur,' zei Dirk, die de wanden nazocht. Bij het
rondgaan vond hij een luikje onderaan de met planken beklede
wand. Het zat los. Hij verwijderde het, tastte met de hand in
de ruimte erachter en trok een langwerpige kist te voorschijn.
Er zaten een hamer in, een breekijzer, een koevoet, een
ijzerzaag, twee blikken dozen en een kartonnen doos. Nort
onderzocht de inhoud. De blikken dozen bevatten gasmaskers. In
de kartonnen dozen vond hij dynamietpatronen.
'De eerste eigenaar heeft tijdens de oorlog deze schuilkelder
laten bouwen,' verklaarde de koster.
'Dan moet er een uitgang zijn,' oordeelde Nort. 'Misschien
zelfs twee...'
Ze namen elk een stuk gereedschap en begonnen de wanden af te
zoeken naar een verborgen deur. Hun geklop gaf een doffe
klank, tot de koster in de met hout beklede muur een holle
weergalm verwekte. Nort lichtte met de zaklamp bij. De planken
liepen niet door tot de grond. Op anderhalve meter hoogte was
een horizontale scheiding.
Dirk zette de koevoet in de spleet. Een luik viel open.
Daarachter was een ondiepe opening in de betonwand, die door
een ijzeren deur afgesloten was.
'De deur!' riep Dirk opgewonden uit.
Nort haalde een stelletje lopers uit zijn zak. Hij probeerde
ze tot hij de passende sleutel vond en draaide het slot open.
Maar er kwam geen beweging in de deur. Nort pakte de
ijzerzaag. Hij nam het dunne zaagblad uit de boog, stak het
tussen de deursluiting en schoof het omhoog tot hij weerstand
voelde. Het was de klink die de deur aan andere kant
afsloot.
Een eerste poging mislukte doordat hij het zaagblad niet ver
genoeg door de sluiting had gestoken. De lichter van de klink
gleed er af. De tweede keer had Nort meer geluk. Hij drukte de
klink uit de sluithaak en duwde de deur open.
Gebukt werkten ze zich door de lage deuropening en stonden in
een onderaardse gang. Hij werd gestut door mijnhout en was met
ruwe planken afgeschoten, zoals een mijngalerij. Aan het einde
vonden ze een vertikale betonnen koker waarin een ijzeren
laddertje vastgemetseld zat. Nort verlichtte de koker. Hij was
bovenaan afgesloten door een houten deksel.
'Zei u niet dat ze u een trap lieten afdalen?' vroeg Nort aan
de koster.
'Ja, mijnheer.'
'Bent u daar zeker van?'
'Ja.'
'Was het deze ladder niet?'
'O nee. Het was een trap met treden. Geen ladder met dunne
sporten. Dat heb ik goed gevoeld.'
'Vreemd,' zei Nort peinzend.
Hij klom als eerste de ladder op en duwde het deksel open. Het
volle daglicht viel door het gat naar binnen.
Ze klommen door de opening die uitkwam in een prieeltje, dat
achter in de tuin stond. Nort had het opgemerkt toen hij het
huis verkende. De koster keek schuw rond:
'Wij moeten opschieten,' zei hij gejaagd. 'Want als die boeven
terugkomen...'
'Daar reken ik juist op, koster,' antwoordde Nort, terwijl ze
haastig naar de auto stapten.
Hij gaf Dirk opdracht met de koster naar Vellem te rijden.
'Waarschuw dadelijk je vader,' zei hij. 'Ik zal zijn hulp
kunnen gebruiken. Dring erop aan dat hij haast maakt.' Nort
keerde zich naar de koster. 'En groet u pastoor Ems van me.
Zeg hem dat ik zijn uitnodiging niet vergeten ben.'
Toen ze weg waren verstopte Nort zijn auto en eindje verder
tussen de struiken. Daarna keerde hij terug naar het landhuis,
daalde in de schacht van de onderaardse gang af en sloot het
deksel.
Terug naar de inhoudsopgave
Vorige (2e) / Volgende (4e) hoofdstuk